1 januari 2015

'Hij omhelst zijn zoon met kussen
die achteraf de laatste blijken, klapt zijn vleugels uit
en vliegt voorop, bezorgd of hij wel volgt -zoals een vogel vanuit het hoge nest haar jongen voorgaat in de lucht.
Steeds maant hij hem te volgen, leert hem de fatale vliegkunst, wiekend op vleugels, steeds weer spiedend naar die van zijn zoon.
...
toen Icarus plezier kreeg in het waagstuk van hun vliegreis, niet meer zijn gids bleef volgen, maar gelokt oor verre lucht
hoger ging vliegen. De nabijheid van het snelle zonlicht maakte de vleugellijm - geurrijke bijenwas - al zacht,
meer nog, ze was gesmolten... Vleugelloze armen sloeg hij in 't rond, maar bij gebrek aan wieken ving hij nergens wind,
totdat zijn mond, hulp roepend naar zijn vader, werd omsloten door 't hemelsblauwe zeevlak dat zijn naam aan hem ontleent.
De vader, niet meer vader, riep naar Icarus, diepdroevig,
'Icarus!' riep hij luid, 'waar ben je dan? Waar vind ik je?' en steeds weer 'Icarus!', zag toen de vleugels op de golven
en heeft zijn kunst voorgoed verwenst. Het lichaam is door hem begraven op de kust die heet naar wie daar is begraven.

Ovidius' Metamorphosen VIII 210-230, vertaling van M.d'Hane-Scheltema