31 Augustus 2013

Evangelie

Er waren hoge bomen waar
grote ruwe vogels in nestelden.
Soms gooiden zij een jong naar beneden.

De wolken braken van hun geschreeuw.
De zon was al niet veel beter, scheen
groter en valer te zijn dan met Pasen.

Hij trok zich niets aan van ons roepen,
was verleidelijk, onzinnig uitgedost voor
weer een feest, het licht hielp ons niet.

Wij waren beneden, gevangen in ons rare leven,
anderen lachten om ons, was de deur niet
gesloten geweest, wij hadden geen

uitgang gekend. Maar nu riepen wij,
keken hemelwaarts, vroegen om nog
een jong, waren al half moedeloos.

Er scheen ook licht van buiten, anders
dan ik niet kon vermoeden of vrezen,
of ooit zou dromen. Maar ontwaakt

was de lente binnen geslopen.
Nooit eerder hoorde ik die vogel.
Het regende. Ik was toch gelukkig.

Jelle Jan Klinkert