28 februari 2008

Ik hoor mezelf een rare brul geven, nog voordat ik me goed realiseer waarom. Daar, vlak naast mijn hoofd als ik naar beneden loop, zit een lid van die speciale spinnenfamilie die ons huis als toevluchtsoord heeft uitgekozen. Eerst dachten we dat het om één exemplaar ging, dat telkens na een uithuiszetting de weg terug wist te vinden. Er blijkt echter een kleine variatie in omvang te zijn. Ze zijn groot of reusachtig groot. Zwart, met een topzwaar lijf en lange, gebogen, behaarde poten. Terwijl ik achter de computer zit gaat mijn blik elke paar seconden even schuin omhoog. De twee tot drie meter die ons scheiden zijn wat mij betreft wat aan de krappe kant. Ik bedenk snel werkzaamheden elders in huis. De was, die normaal naar zolder gaat, kan eigenlijk best in de bijkeuken hangen. Zodat ik de trap niet op hoef. Tijdens de lunch zie ik hoe het dier zich verplaatst heeft. Hij hangt nu recht boven het computerscherm. Werken is uitgesloten. Terwijl ik eet, kijk ik uit mijn ooghoek omhoog. De spin tast met zijn poten het stucwerk af, en beweegt langzaam en onzeker voort, op de grens tussen plafond en muur. Zijn zware lijf vindt ternauwernood houvast. Hij zit nu boven de boekenkast, ik kan dus weer achter de computer als ik dat wil. Dan, terwijl ik net een kop thee inschenk, hoor ik een scherpe, droge tik, alsof je in het bos op een uitgedroogd takje stapt. Ik kijk omhoog. De spin is weg. Hij is op de boekenkast gevallen. Misschien wel erachter. Zodat hij elk moment aan mijn voeten tevoorschijn kan komen. Een spin is een nuttig dier, een onschuldig lid van de Nederlandse fauna, etcetera. Jaja.